Dit artikel is geschreven door journalist Jurgen Tiekstra. Hij is politiek redacteur bij Binnenlands Bestuur en interviewt voor De Nieuwe Wereld. Ook schreef hij het boek: Het klimaatdebat als lachspiegel.


Na de val van het eerste en enige kabinet-Schoof was het vrij schieten voor de oppositie. Omdat GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans de grootste oppositiepartij aanvoert, mocht hij op 4 juni het Kamerdebat openen, en dus ook de aanval. ‘Er zijn geen oplossingen gevonden, niet voor de woningnood, niet voor de stikstofcrisis, niet voor de veiligheid’, verketterde hij.

D66-leider Rob Jetten vulde hem die dag hartgrondig aan: ‘In november 2023 gingen meer dan 10 miljoen Nederlanders naar de stembus. Al die 10 miljoen mensen wilden oplossingen. Oplossingen voor de woningnood, voor migratie en voor beter onderwijs. Die kiezer staat nu met lege handen.’

De verzuchting van Volt-leider Laurens Dassen was daarna nog het zwaarst: ‘We hebben zitten kijken naar achttien maanden complete stilstand. Er is werkelijk waar niks gebeurd. (...) Er zijn geen woningen bij gekomen.’

Het had nooit gekund

Ziedaar de versimpeling in het politiek campagne voeren. Tegen Dassen kan worden gezegd: tijdens het het kleine jaar dat het kabinet-Schoof missionair was, zullen al gauw 80.000 woningen zijn bijgebouwd. Want dat is om en nabij het bouwtempo de laatste jaren. En tegen Timmermans en Jetten: aan het woningtekort wordt al sinds minstens Rutte-III gewerkt, dus vanaf 2017. In dat kabinet ging D66’er Kasja Ollongren over het woningbouwdossier. Het woningtekort wegwerken, kost zoveel tijd dat Mona Keijzer als minister van Volkshuisvesting de woningnood nooit al had kúnnen oplossen.

Overigens: dat Ollongren in Rutte-III als minister van Binnenlandse Zaken moest zorgen dat er gebouwd werd, kwam doordat in 2010 het gehele ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VROM) was opgedoekt door toenmalig gedoogkabinet Rutte-I (VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV). Het is uitgerekend het kabinet-Schoof dat dit verdwenen departement in ere heeft hersteld, ruim veertien jaar later.

Doorgaande lijn

Dat veel maatschappelijke dossiers inderdaad geen uitstel verdragen, leek VVD-leider Yesilgoz tijdens het bovengenoemde Kamerdebat te erkennen. Ze diende een motie in, ‘overwegende dat het onverantwoord is om tot aan de volgende verkiezingen stilstand te krijgen’,  onder andere wat betreft woningbouw. Haar oproep aan het kabinet was om op sleuteldossiers door te zetten. De motie werd echter verworpen. D66 stemde voor, maar onder andere GroenLinks-PvdA en Volt niet.

Wie de landelijke politiek iets nauwgezetter volgt dan slechts via het nieuws, ziet dat het Haagse beleid vaak meer een doorgaande lijn is dan een door elk nieuw kabinet onderbroken figuur. Een nieuw kabinet is meestal geen revolutie. Zelfs niet als het gaat om een kabinet met echte buitenstaanderspartijen, zoals de PVV en BBB.

Tussen D66, CDA en BBB zit hier weinig licht.

Een voorbeeld: toen vorig jaar twee PVV’ers op het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat kwamen te zitten (Barry Madlener als minister en Chris Jansen als staatssecretaris) veranderde het beleid niet ten opzichte van hun twee voorgangers van de VVD. Oók Madlener wilde de Europese waterkwaliteitsdoelen halen, die in 2027 voor de deur staan. Oók Jansen hield zich bezig met PFAS-vervuiling en gevaarlijk spoorgoederenvervoer.

Lees hier het artikel dat Jurgen Tiekstra eerder schreef over het stikstofprobleem: Femke Wiersma: de onbegrepen minister

Ditzelfde geldt voor woningbouw. Of nou D66’er Kajsa Ollongren de minister is, of haar opvolgers Hugo de Jonge (CDA) en Mona Keijzer (BBB); ze willen allemaal 100.000 huizen per jaar bouwen en in 2030 minstens 900.000 nieuwbouwwoningen overeind hebben staan. Keijzer verdedigt nu in de Eerste en Tweede Kamer wetten die in de tijd van Ollongren en De Jonge zijn voorbereid. (Respectievelijk de Wet kwaliteitsborging bouw, en de Wet versterking regie volkshuisvesting.) Tussen D66, CDA en BBB zit hier weinig licht.

De regie weer in handen

Pogingen om het woontekort op te lossen, zijn zoals gezegd al gaande sinds minstens het ministerschap van Kasja Ollongren. Met name haar opvolger Hugo de Jonge en nu Mona Keijzer proberen dit te doen door landelijk de teugels weer in handen te nemen, en de regie voor een wezenlijk deel weg te halen bij gemeenten en provincies. Vandaar de Wet versterking regie volkshuisvesting die De Jonge ontwierp en Keijzer nu met enkele wijzigingen doorvoert.

De laatste jaren nam de woningbouw al behoorlijk toe. Al heeft De Jonge in zijn tijd als minister (2022-2024) de 100.000 nieuwbouwwoningen nooit gehaald. In 2024 kwamen er 82.000 woningen bij, in 2023 88.000. Wat tegenzat, was onder andere de oorlog tussen Rusland en Oekraïne. Dit conflict zorgde voor hogere materiaal- en energiekosten, en vervolgens voor een hogere rente omdat de Europese Centrale Bank (ECB) daarmee de inflatie wilde bestrijden.

Grote bevolkingsgroei

Daarnaast groeide de bevolking harder dan gedacht. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) legde de vinger bij het flinke aantal arbeidsmigranten in Nederland: ‘In Nederland wonen en werken tussen de 600.000 en 800.000 arbeidsmigranten. Op basis van prognoses van de uitzendbranche gaan deze aantallen de komende jaren nog fors stijgen.’

1 miljoen extra huizen in de planning

Maar ook om andere redenen was er een flinke instroom van mensen, zoals de komst naar ons land van vele tienduizenden Oekraïners.

Recente grafiek van het CBS.

Minister Keijzer denkt nu dat in 2026 de bouw weer aantrekt, en dat de gedroomde 100.000 nieuwbouwwoningen voor het eerst in 2027 worden aangetikt. Dat zou wel een historisch moment zijn, want de laatste keer dat dit gebeurde, was in 1990. We spreken dan over kabinet-Lubbers III, met Wim Kok als vice-premier. Hans Alders (PvdA) was toen Volkshuisvesting-minister.

Volgens Keijzer lagen er eind 2024 bouwplannen voor 1.021.500 nieuwe woningen tot en met 2030. Dat is in theorie ruim voldoende om aan de 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar te komen.

Zo'n dichtbevolkt land

Een kleine miljoen woningen bouwen in een zo dichtbevolkt land als Nederland is niet makkelijk, al helemaal niet doordat het vorige en huidige kabinet vooral gingen mikken op binnenstedelijke bouw. Het is eenvoudiger om dorpen en steden simpelweg verder uit te leggen. Daarnaast eisen zowel De Jonge als Keijzer dat tweederde van de nieuwbouw ‘betaalbaar’ is. Dat betekent: 30 procent sociale huur, plus een flink deel huur- en koopwoningen voor middeninkomens. Die eisen maken woningbouwprojecten moeilijker rendabel.

Dat er nu zo'n paniekstemming is, komt doordat de woningmarkt na de financiële crisis van 2008 is ingezakt. Dat niet alleen, ook het woningbeleid nam een drastische afslag. Allereerst verdween aan het begin van het tijdperk-Rutte het ministerie van VROM. Als tweede werkte toenmalig CDA-minister Piet Hein Donner van Binnenlandse Zaken aan de gewraakte verhuurdersheffing, die vooral door woningbouwcorporaties moest worden betaald. Het gedoogkabinet viel snel, dus kreeg het tweede kabinet-Rutte (met de PvdA) de twijfelachtige eer deze heffing in te voeren. Het doel, aldus de memorie van toelichting: ‘budgettaire opbrengst’. Inkomsten waren welkom in die jaren na de bankencrisis.

Wachttijden waren al niet mals

De PvdA-fractie stemde voor deze heffing. Zelfs een amendement van de SP kreeg van de PvdA geen steun, al was die wetswijziging bedoeld om te voorkomen dat de woningcorporaties financieel in de problemen zouden komen door de belasting. Pas ruim tien jaar later werd de verhuurdersheffing weer afgeschaft (het was dit keer een hamerstuk, dus zonder de noodzaak van een stemming). Maar al veel eerder, in 2016, was in een wetenschappelijke evaluatie gezegd dat de heffing tot gevolg had dat woningbouwcorporaties tienduizenden huurwoningen afstootten. In zeven jaar tijd nam het aantal corporatiewoningen met bijna 115.000 af, bleek een paar jaar erna in nog weer een studie, in opdracht van corporatiekoepel Aedes.

En de wachttijden voor sociale huurwoningen waren al niet mals. Al in 2014 kostten het in Amsterdam 8,7 jaar om een huis te krijgen. In West-Brabant 3,8 jaar. In Den Bosch 6,2 jaar. In Hengelo 4,1 jaar, aldus een studie destijds. In 2023 was de wachttijd in de regio Amsterdam al opgelopen tot 12,1 jaar.

In die zelfde jaren werd er ook weinig gebouwd. In 2012 niet meer dan 48.668 woningen. In 2013 ruim 49.000. Pas in 2016 liep het op, met 55.000 huizen.

CBS-grafiek uit 2022.

Dat gebeurde onder gezag van toenmalig woonminister Stef Blok, van 2012 tot 2014. Zijn visie was diametraal anders dan die van de twee laatste kabinetten. In 2017 zei hij tegen Het Financieele Dagblad. ‘Bijna alle beslissingen over huisvesting, zoals bestemmingsplannen, liggen op gemeentelijk en provinciaal niveau. VROM had eigenlijk al in 1965, na de wederopbouw, kunnen worden afgeschaft.’ Vergelijk dat met het vorige en huidige kabinet, die de besluiten over woningbouw weer centraliseerden en het woonministerie reanimeerden.

Het enige politieke conflict

Anno nu is het duidelijk dat demissionair minister Mona Keijzer de lijn van voorganger Hugo de Jonge doorzet. Het idee dat er veel gebouwd moet worden, is in Den Haag politiek onomstreden. De enige echte politieke strijd lijkt er te zijn over de manier waarop, en welke aanpak nou het meest effectief is.

Een typische casus is de provincie Zuid-Holland, waar een kwart van alle nieuwe woningen moet komen. Vorig jaar raakte De Jonge in conflict met de betrokken gedeputeerde Anne Koning van GroenLinks-PvdA. Het provinciebestuur van Zuid-Holland wilde namelijk meer sociale huur laten bouwen dan de CDA'er financieel haalbaar vond, stelde strengere eisen aan buitenstedelijke woningbouw, en hanteerde een minder royale definitie van welke koopwoningen nog als ‘betaalbaar’ zouden mogen gelden voor middeninkomens. Uiteindelijk dwong De Jonge Zuid-Holland op de knieën met juridische dreigementen.

De wrange oogsten

De Jonge is inmiddels weg, maar Anne Koning zit er nog. Kortgeleden meldde zij dat de bouw in haar provincie alsnog tegenvalt, ondanks dat zij haar beleid heeft aangepast aan de wensen van de CDA-bewindsman. Koning vraagt zich af of het gaat lukken om in 2030, zoals gewenst, een kwart miljoen woningen overeind te hebben. Haar verwijten treffen vooral het nu demissionaire kabinet, omdat netcongestie en stikstof de woningbouw dwars zitten. Maar ze heeft ook last van beschermde diersoorten, duurdere bouwmaterialen en geluidsnormen.

Het is een veelzeggend verhaal: enerzijds worden er al jaren in een behoorlijk tempo woningen uit de grond gestampt, aan de andere kant zijn er tientallen hordes die steeds weer genomen moeten worden. In een zo hoog tempo bouwen, is in een land als Nederland hondsmoeilijk. Geen enkel kabinet heeft daar een toverformule voor. Ook het feit dat hoofdpijndossiers als netcongestie en stikstof de moeilijkheden vergroten, is niet de schuld van een regering die slechts een klein jaar heeft gezeten. Het zijn pijnlijke dossiers die onder vorige kabinetten zijn ontstaan.